
Jurisprudentie
BG1750
Datum uitspraak2008-10-21
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers174915
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers174915
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het is Eneco bij eerder kort gedingvonnis verboden om actief bij te dragen aan de exploitatie van de licentie voor de organisatie van de Eneco Tour door Bora en BRRC buiten het verband van de VOF.
De vraag in conventie is o.a. of Eneco dit verbod heeft overtreden en dus dwangsommen heeft verbeurd. Die vraag wordt ontkennend beantwoord.
In reconventie luidt de conclusie dat er vooralsnog geen grond bestaat om aan Eneco een verbod op te leggen tot het ondernemen van activiteiten die gericht zijn op het aanvragen en/of exploiteren van een licentie voor het organiseren van een wielerronde in week 34 van enig kalenderjaar en het daartoe benaderen van belanghebbenden zoals gemeentebesturen, sponsoren en wielerploegen.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 174915 / KG ZA 08-567
Vonnis in kort geding van 21 oktober 2008
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ENECO HOLDING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaten mrs. G. te Winkel en G.F.E. Koster te Amsterdam,
tegen
1. de stichting
STICHTING RONDE VAN NEDERLAND,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.A.M.P. Keijser te Nijmegen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAL CYCLING SPORTS ORGANISATION B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.A.M.P. Keijser te Nijmegen,
3. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
advocaat mr. J.P.J.M. Naus te Nijmegen.
Partijen zullen hierna respectievelijk Eneco, de stichting, ICSO en [gedaagde in conventie sub 3] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de producties van de stichting en ICSO
- de producties van [gedaagde in conventie sub 3]
- de akte houdende wijziging van eis
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Eneco
- de pleitnota van de stichting en ICSO, tevens houdende eis in voorwaardelijke
reconventie
- de pleitnota van [gedaagde in conventie sub 3].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten in conventie en voorwaardelijke reconventie
2.1. In 2004 heeft de overkoepelende internationale wielerfederatie Union Cycliste Internationale (hierna: UCI) het profwielrennen gereorganiseerd. Alle “grote rondes” (de Tour de France, de Ronde van Italië en de Ronde van Spanje), de wereldbekerwedstrijden en de “wedstrijden buitencategorie” werden samengevoegd in de zogeheten Pro-Tour. De destijds reeds jaren bestaande Ronde van Nederland en Ronde van België konden afzonderlijk geen deel gaan uitmaken van de Pro-Tour. UCI heeft in dit kader bepaald dat er een wielerronde in de Benelux moest komen om deel te kunnen uitmaken van de Pro-Tour.
2.2. Bij brief van 14 september 2004 hebben de stichting en de vereniging zonder winstoogmerk naar Belgisch recht Belgium Road Runners Club (hierna: BRRC) onder meer het volgende aan UCI bericht.
En rapport les demandes de candidature en vue de l‘adhésion au ProTour UCI et sur base de vos réactions la concernant, un accord a été conclu en compagnie de la KBWB/RLVB, la FSCL, et la KNWU relatif à l‘organisation du Tour du Benelux dans le cadre du ProTour UCI et sous les conditions suivantes:
(…)
5. Si pour quelque raison le Tour du Benelux ne devait plus être organise, la Fondation
pour le Tour des Pays-Bas (Stichting Ronde van Nederland) conserve le droit
d’organiser le Tour des Pays-Bas dans le cadre du Tour Continental en tant qu’épreuve
HC, et ce durant la semaine 34;
2.3. De voor de Beneluxronde benodigde licentie is uiteindelijk door UCI verleend aan de stichting en BRRC. Bij brief van 22 november 2004 heeft de heer P. Zappelli, president van UCI, onder meer het volgende aan de stichting en BRRC bericht.
Pour faire suite à son courrier du 12 novembre 2004, la commission des licences de l’Union Cycliste Internationale a le privilege de vous informer que lors de sa séance du 22 novembre 2004, il a été decide de vous attributer une licence UCI ProTour pour organisateur d’une durée de 4 (quatre) ans.
2.4. Artikelen 2.15.177 tot en met 2.15.179 van de UCI-reglementen (‘UCI cycling regulations’) luiden als volgt.
2.15.177 The licence is valid in principle for 4 calender years.
2.15.178 A holder whose licence expires may apply for its renewal following the procedure
established for licence applications.
2.15.179 Unless renewed, the licence expires automatically at the end of the period for
which it was awarded.
2.5. Op 16 november 2004 hebben de stichting en BRRC een licentieovereenkomst gesloten. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
Ondergetekenden:
Stichting Ronde van Nederland (…)
en
BRRC (…)
In aanmerking nemende dat:
• De partijen gezamenlijk een licentie zullen ontvangen voor het organiseren van een meerdaags evenement in de UCI Pro Tour;
• Dat dit evenement zal bestaan uit een meerdaagse wielerwedstrijd voor professionals in de Benelux;
• Dat deze licentie wordt verstrekt door de UCI (Union Cycliste Internationale).
Verklaren als volgt te zijn overeengekomen:
Artikel 1 Eigendom van de licentie
De licentie is voor 50% eigendom van ieder der in deze overeenkomst betrokken partijen.
Artikel 2 Overdraagbaarheid van het eigendom van de licentie
Het eigendom van de licentie is door de partijen, noch geheel, noch gedeeltelijk overdraagbaar zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de wederpartij.
Artikel 3 Ondeelbaarheid
Het 50% eigendomsrecht van ieder der partijen is op geen enkele wijze deelbaar.
Artikel 4 Gebruik van de licentie
Het gebruik van de licentie wordt exclusief toegestaan aan een V.O.F. die wordt opgericht ten behoeve van de organisatie van het evenement waarvoor de licentie is bedoeld. Deze V.O.F. zal voor 50% eigendom zijn van Octagon CIS die hiertoe een overeenkomst heeft afgesloten met BRRC vzw, en voor 50% eigendom zijn van een door de Stichting Ronde van Nederland op te richten rechtspersoon.
Artikel 5 Verlenging van de licentie
De licentie zoals omschreven in de considerans heeft een geldigheidduur van vier jaren. Partijen zullen na deze periode opnieuw uitsluitend gezamenlijk een licentieaanvraag doen m.b.t. het onderhavige evenement, waarbij deze overeenkomst voor de periode waarvoor de nieuwe licentie wordt verleend zal worden verlengd.
Artikel 6 Bijzondere bepaling bij beëindiging van de overeenkomst
Indien Octagon CIS haar activiteiten binnen de V.O.F. staakt, of BRRC vzw deze overeenkomst wil beëindigen vervalt het eigendomsrecht op haar deel van de licentie aan de KBWB (Koninklijke Belgische Wielrijdersbond …).
2.6. Ter uitvoering van vorengenoemde licentieovereenkomst hebben de stichting en
BRRC het exclusieve gebruiksrecht van de licentie via respectievelijk ICSO en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Belgisch recht Bora B.V.B.A. (hierna: Bora) ingebracht in Eneco Tour Organisation VOF (hierna: de VOF). Vennoten in de VOF zijn ICSO en Bora. Tot directeuren van de VOF zijn aangesteld, door ICSO [gedaagde in conventie sub 3] en door Bora de heer [betr[betrokkene] (hierna: [betrokkene]).
2.7. In de oprichtingsakte van de VOF (hierna: de VOF-overeenkomst), d.d. 4 maart 2005, is onder meer het volgende opgenomen:
4. Bepalingen vennootschap onder firma
Naam, doel
Artikel 1
1.1. De vennootschap treedt op onder de naam: V.O.F. ENECO Tour Organisation, hierna ook te noemen: de vennootschap.
1.2. De vennootschap heeft tot doel het voor gemeenschappelijke rekening exploiteren van een door de UCI verleende Pro Tour-licentie (deze licentie hierna te noemen: de licentie) rechtgevend op het organiseren van een wielerronde in de Benelux (deze wielerronde hierna te noemen: de wielerronde).
1.3. De licentie is verstrekt aan:
- de stichting (…)
- (…) BRRC
tezamen.
De vennootschap is op grond van een licentieovereenkomst gerechtigd tot het
exploiteren van de licentie.
Duur
Artikel 2
De vennootschap is met ingang van heden aangegaan voor bepaalde tijd, te weten voor de duur van de licentie, eventuele verlengingen daaronder begrepen.
Inbreng
Artikel 3
3.1. Behalve werkkracht brengt elke vennoot in de vennootschap een kapitaalinbreng in
door éénmalige storting per vennoot van een bedrag groot éénhonderdduizend euro
(€ 100.000,00).
3.2. Aanvullende inbreng kan slechts met medewerking van de medevennoot geschieden en
dient schriftelijk te worden vastgelegd.
3.3. Ieder der vennoten is voor 50 procent (50%) in het vermogen der vennootschap
gerechtigd.
Ontbinding
Artikel 12
12.1 De vennootschap wordt ontbonden:
(…)
12.1.2. door opzegging door een vennoot indien, gelet op de gedragingen van de andere
vennoot, in redelijkheid van hem niet gevergd kan worden dat hij de
vennootschap voortzet;
(…)
12.1.6. indien de vennootschap geen houder meer is van de licentie.
2.8. Op 15 maart 2005 is tussen de VOF en Eneco een sponsorovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
In aanmerking nemende:
• Dat de VOF de exploitatie van een licentie verwerft om een meerdaagse wielerwedstrijd voor Elite-renners met contract te organiseren in het kader van de UCI Pro Tour in de landen Nederland, België en Luxemburg, deze wedstrijd is hierna te noemen “ENECO Tour”;
• Dat zowel BRRC als Stichting RvN de exploitatie van de licentie aan geen enkele andere partij zullen toestaan dan de VOF, zowel tijdens de volledige duur van deze overeenkomst en indien ENECO gebruik maakt van haar recht de overeenkomst te verlengen, tot en met de einddatum van de periode waarvoor de overeenkomst wordt verlengd;
• Dat de eerste editie van de ENECO Tour georganiseerd wordt van 3 augustus 2005 tot en met 10 augustus 2005;
• Dat de volgende edities van de ENECO Tour zullen worden gehouden in augustus van het jaar, tenzij partijen met elkaar overeenkomen dat voor een andere periode wordt gekozen;
• Dat ENECO gebruik wenst te maken van de commerciële mogelijkheden die de VOF haar biedt;
• Dat ENECO als naamgever zal optreden tijdens de komende vier edities van de ENECO Tour;
• Dat partijen in dit kader met elkaar de volgende overeenkomst wensen te sluiten.
Verklaren als volgt te zijn overeengekomen:
Artikel 1 Samenvatting
De VOF geeft het recht aan ENECO, welk recht door ENECO wordt aanvaard, om op te treden als enige titelsponsor en naamgever van de ENECO Tour, die met ingang van 2005 zal worden georganiseerd als onderdeel van de UCI Pro Tour.
Artikel 2 Duur van de overeenkomst en optie
2.1 De overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van vier edities van de ENECO Tour. Deze overeenkomst vangt aan op 1 januari 2005 en eindigt van rechtswege twee maanden na afloop van de ENECO Tour in het jaar 2008.
2.9. Bij brief van 17 juni 2005 hebben de stichting en BRRC onder meer het volgende aan UCI bericht.
Nous avons bien reçu votre du 18 mai dernier concernant le contrat pour le ENECO Tour.
Pour la plupart des points du contrat propose, nous sommes d’accord. Neanmoins il reste quelques points que nous voudrions adapter ou completer et ceci comme décrit ci-dessous.
(…)
9. Annulation:
9.3 A l’expiration de ce contrat, tous les droits de ce contrat ayant rapport au Protour-UCI reviendront automatiquement a l’UCI. Les titulaires et les organisateurs ne pourront plus…
NOUVEAU 9.3 A En cas de résiliation du contrat, le fondateur du “Ronde van Nederland” (Stichting Ronde van Nederland) acquérit le droit d’organiser le “Ronde van Nederland” (Tour d’Hollande) dans le calendrier Pro-continental Europe (classe HC) à la date du ENECO TOUR (cfr. 2004).
2.10. Als gevolg van een reeks van incidenten is de verhouding tussen de stichting, ICSO en [gedaagde in conventie sub 3] enerzijds en Bora, BRRC en Eneco anderzijds verstoord.
2.11. Bij brief van 11 augustus 2006 aan de directeuren van de VOF, zijnde [gedaagde in conventie sub 3] en [betrokkene], heeft Eneco de sponsorovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd. Vanwege het feit dat de start van de Eneco Tour 2006 voor de deur stond, heeft Eneco de opzegging van de sponsorovereenkomst opgeschort tot 24 augustus 2006, onder de voorwaarde dat de VOF ervoor in zou staan dat [gedaagde in conventie sub 3] geen enkele officiële functie zou bekleden tijdens de Eneco Tour 2006. Op 14 augustus 2006 heeft Eneco deze voorwaarde ingetrokken.
2.12. Bij ongedateerde brief (waarvan de stichting en ICSO hebben gesteld deze op 2 november 2006 te hebben ontvangen) hebben Bora en BRRC de VOF-overeenkomst opgezegd op grond van artikel 12.1.2 van deze overeenkomst wegens de onhoudbaarheid van de samenwerking tussen partijen en in het bijzonder het gedrag van [gedaagde in conventie sub 3].
2.13. Op 6 november 2006 heeft ICSO de VOF-overeenkomst opgezegd, eveneens op grond van - kort gezegd - de gebrekkige samenwerking.
2.14. Eneco heeft op 8 december 2006 een verzoekschrift bij deze rechtbank ingediend strekkende tot het ontslag van [gedaagde in conventie sub 3] als bestuurder van de stichting en tot het treffen van voorlopige voorzieningen in het bestuur van de stichting. Bij beschikking van deze rechtbank van 30 januari 2007 is [gedaagde in conventie sub 3] ontslagen als bestuurder van de stichting. Het meer of anders verzochte is afgewezen. Bij beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 17 juni 2008 is voornoemde beschikking vernietigd en zijn de verzoeken van Eneco alsnog afgewezen.
2.15. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 3 januari 2007 (hierna: het vonnis) is onder meer het volgende overwogen, respectievelijk beslist.
4. De beoordeling
4.3. Voorop wordt gesteld dat op grond van de licentieovereenkomst (zie r.ov. 2.3.) de Pro-Tour licentie voor 50% eigendom is van zowel de stichting als BRRC (artikel 1), dat deze eigendom noch geheel, noch gedeeltelijk overdraagbaar is zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de ander (artikel 2), dat het 50% eigendomsrecht op geen enkele wijze deelbaar is (artikel 3) en dat het gebruik van de licentie exclusief wordt toegestaan aan een daartoe opgerichte VOF (artikel 4).
En uit de VOF-overeenkomst volgt dat de VOF tot doel heeft het voor gemeenschappelijke rekening exploiteren van een door UCI verleende Pro-Tour licentie op het organiseren van een wielerronde in de Benelux (artikel 1.2) en dat de VOF op grond van de licentie-overeenkomst gerechtigd is tot het exploiteren van die licentie (artikel 1.3).
De vennoten, ICSO en Bora, hebben aan beide directeuren van de VOF ([gedaagde in conventie sub 3] en [betrokkene]) volmacht verleend om de VOF te vertegenwoordigen, zodanig dat de directeuren steeds slechts gezamenlijk tot vertegenwoordiging zijn bevoegd (artikel 8.3).
4.4. Voor de beoordeling is voorts van belang dat partijen het erover eens zijn, zo is tijdens de mondelinge behandeling gebleken, dat de licentiehouders niet zonder medewerking van de ander van (elkaars deel van) de Pro-Tour licentie gebruik mogen maken. Bovendien moet er in het kader van dit geding van worden uitgegaan dat als gevolg van de opzegging van de VOF-overeenkomst door Bora en BRRC deze overeenkomst op grond van het bepaalde in artikel 12.2 (zie 2.5.) eindigt op 2 februari 2007.
4.5. Het voorgaande – in onderlinge samenhang bezien – leidt voorshands geoordeeld tot de conclusie dat de VOF, zolang zij bestaat, exclusief is gerechtigd tot het exploiteren van de licentie en dat zij derhalve het nodige mag doen met het oog op de organisatie van de Eneco Tour. Daarin brengt de opzegging door Bora en BRRC voor wat betreft de periode van de opzegtermijn geen verandering. Dit betekent dat het Bora en BRRC wel is toegestaan activiteiten gericht op de organisatie van de Eneco Tour in het kader van de VOF voort te zetten, maar niet om dergelijke activiteiten buiten het kader van de VOF te ontplooien. Daarbij zijn zij uiteraard gebonden aan de ter zake tussen partijen geldende contractuele verbintenissen.
4.6. Uit de stukken en ter zitting is duidelijk geworden dat het zogenaamde Nederlandse deel van de Eneco Tour wordt georganiseerd door de stichting en/of ICSO en dat het zogenaamde Belgische deel wordt georganiseerd door Bora en/of BRRC. Bora en BRRC hebben aangegeven dat zij geen activiteiten in het kader van de Eneco Tour in Nederland ontplooien en dat zij dat ook niet van plan zijn zolang de VOF exclusief is gerechtigd om de licentie te exploiteren. Deze activiteiten van Bora en BRRC spelen zich dus uitsluitend af in België.
4.7. Een en ander leidt ertoe dat deze vordering van de stichting en ICSO zal worden toegewezen voor zover deze ziet op een verbod op activiteiten buiten verband van de VOF en op activiteiten in Nederland binnen verband van de VOF, zolang als de VOF exclusief is gerechtigd om de licentie te exploiteren, een en ander zoals hierna aan te geven. Er bestaat geen aanleiding daarbij te bepalen dat het op te leggen verbod zal gelden tot ten minste 1 februari 2007 nu, in elk geval in theorie, dat exclusieve recht van de VOF ook voordien zou kunnen eindigen.
ten aanzien van de vordering tegen Eneco
4.14. Deze vordering ziet op een verbod voor Eneco om toe te staan dat de licentie voor de organisatie van de Eneco Tour wordt geëxploiteerd door Bora en/of BRRC. De stichting en ICSO stellen dat Eneco onrechtmatig jegens hen handelt door te weigeren de rechten van de stichting en ICSO te respecteren. Bovendien maakt Eneco misbruik van de wanprestatie van Bora en BRRC.
4.15. Vaststaat dat Eneco als hoofdsponsor vanaf het ontstaan van de Eneco Tour nauw betrokken is geweest bij en op de hoogte is geweest van de samenwerking tussen de stichting en ICSO enerzijds en Bora en BRRC anderzijds. Eveneens staat vast dat Eneco thans niet meer verder wil met [gedaagde in conventie sub 3] als directeur van de VOF.
4.16. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is het Bora en BRRC niet toegestaan de organisatie van de Eneco Tour buiten het verband van de VOF alleen voort te zetten. De vordering ziet op juist die situatie. Uit het vorenstaande volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat Eneco zich dient te onthouden van actieve bemoeienis met de exploitatie van de licentie buiten het verband van de VOF door Bora en/of BRRC. De vordering zal dan ook in die zin worden toegewezen.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. verbiedt Bora en BRRC om direct of indirect activiteiten te ondernemen buiten verband van de VOF en om activiteiten in Nederland te ondernemen binnen verband van de VOF zolang als de VOF exclusief is gerechtigd om de licentie te exploiteren, voor zover die activiteiten kunnen worden opgevat als het exploiteren van de licentie tot het organiseren van de Eneco Tour;
5.7. verbiedt Eneco om actief bij te dragen aan de exploitatie van de licentie voor de organisatie van de Eneco Tour door Bora en BRRC buiten het verband van de VOF;
5.8. veroordeelt Eneco om ingeval zij na betekening van dit vonnis bovenstaand verbod onder 5.7. overtreedt, aan de stichting en ICSO een dwangsom te betalen van € 100.000,00 per overtreding, echter met een maximum van € 1.000.000,00;
2.16. Voornoemd vonnis is op 9 januari 2007 aan Eneco betekend. Eneco heeft geen hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
2.17. Bij e-mailbericht van 8 januari 2007 heeft de heer A. Rumpf, UCI ProTour Manager, op vragen van de advocaat van Eneco onder meer het volgende geantwoord.
(iii) Which entity or organization is authorized to determine the calendar of the Pro Tour competition and the calendar of the European Competition? Is this authority exclusive? Are there any other organizations involved in determining the calendar?
The international calendar, including both the ProTour calendar and the European calendar (UCI Europe Tour), is established exclusively by the UCI in accordance with articles 1.2.005 and 2.1.001 of the regulations. Consultation with the national federations and the continental federations may take place for coordination purposes but the decision is taken by the UCI, i.e. the ProTour Council for the ProTour calendar and the UCI Management Committee for the European calendar.
(…)
(vi) Can you inform us whether the UCI is bound to an agreement between the Stichting and BRRC in which De Stichting reserves its rights to organize the Tour of the Netherlands (Ronde van Nederland) in the European Competition in week 34 of any year?
The UCI is not aware of such an agreement and is therefore not bound to it. However, such an agreement, if it existed, would not prevent a ProTour event being organized at the same time.
2.18. Bij brief van 22 april 2008 heeft de heer [betrokkene 2], directeur Public Affairs & Corporate Communications van Eneco, onder meer het volgende aan de VOF bericht.
Wij hebben vorig jaar en dit jaar eerder gesproken over het vervolg dat Eneco wenst te geven aan de sponsorovereenkomst met de VOF Eneco Organisation (VOF) van 15 maart 2005 (Sponsorovereenkomst).
De Sponsorovereenkomst duurt in beginsel voort tot twee maanden na afloop van de Eneco Tour van 2008. Mijn voorganger [betrokkene 3] heeft op 24 december 2007 een brief gestuurd aan de licentiehouders, de Stichting Ronde van Nederland (Stichting) en BRRC, waarin hij mededeelde dat Eneco de intentie heeft ook in de toekomst een wielerronde volgens het format van de Eneco Tour te blijven sponsoren.
Eneco heeft na uitvoerig beraad besloten niet door te gaan met de sponsoring van de Eneco Tour op basis van de huidige organisatiestructuur. Eneco wenst in de plaats daarvan zelf een aanvraag indienen voor een eigen licentie, die recht geeft op de organisatie van de Eneco Tour in de periode na 2008 in een nieuwe structuur.
(…)
Voor wat betreft de Eneco Tour van dit jaar zal Eneco de sponsoring zoals overeengekomen in de Sponsorovereenkomst in beginsel voortzetten, mits de organisatie daarvan per omgaande wordt opgepakt en zonder verdere problemen wordt voortgezet. Eneco zal zich inzetten om de Eneco Tour 2008 tot een succes te maken. Eneco hoopt en verwacht ook van de VOF en haar partners dat zij zich zullen inzetten om de Tour in 2008 tot een succes te maken.
2.19. Bij brief van 22 juli 2008 heeft [gedaagde in conventie sub 3] onder meer het volgende aan de heer [betrokkene 4] van Eneco bericht.
Alles is er door u en uw mensen aan gedaan om mijn reputatie te schaden. Ik houd u hiervoor als voorzitter van de Raad van Bestuur en als persoon aansprakelijk, te meer omdat u geen enkele poging hebt gedaan met mij een afspraak te maken, hetgeen ik u ten zeerste kwalijk neem, om te trachten er “op niveau” uit te komen. (…)
Alvorens ENECO en u persoonlijk te dagvaarden, stel ik nog eenmaal voor onder vier ogen met elkaar overleg te plegen, om de zaken in der minne te schikken. (…)
Bij uitblijven van een afspraak vóór 1 augustus a.s., ga ik er van uit, dat u er de voorkeur aan geeft om de zaak aan de rechter voor te leggen en zal ik een “zwartboek”, dat ik inmiddels klaar heb, aan uw aandeelhouders en Raad van Commissarissen zenden en publiceren, met o.a. een overzicht van de correspondentie en de inmiddels door u betaalde kosten van juridische bijstand. (…)
2.20. Op 3 augustus 2008 heeft [gedaagde in conventie sub 3] namens het bestuur van de stichting een persbericht uitgegeven. Daarin is onder meer het volgende opgenomen.
De Stichting Ronde van Nederland heeft bij de UCI een licentie aangevraagd voor de Benelux Tour in ProTour verband voor de jaren 2009 – 2012.
Daarmee eindigt na zeven jaren de samenwerking met Eneco. De Stichting zal ook met een andere Belgische partner gaan samenwerken.
2.21. In een artikel in het Algemeen Dagblad (AD Sportwereld) van 28 augustus 2008 is onder meer het volgende opgenomen.
Chagrijn aan eind Eneco Tour
[gedaagde in conventie sub 3] is voorzitter van de Stichting Ronde van Nederland, die de etappewedstrijd de afgelopen vier jaar samen met een Belgische stichting organiseerde. [gedaagde in conventie sub 3] zegt licentiehouder te zijn van het evenement, [betrokkene] meent dat beide bloedgroepen een aandeel van vijftig procent hebben.
Op 18 september staan ze voor de licentiecommissie van de mondiale wielerunie UCI, die moet besluiten wie volgend jaar de wedstrijd mag organiseren. De Stichting Ronde van Nederland, die een Ronde van de Benelux wil realiseren, óf Eneco, dat met [betrokkene] op de oude voet verder wil, door Nederland en België.
“Dat kan helemaal niet,” stelt [gedaagde in conventie sub 3]. “Een bedrijf kan geen licentie kopen. Ik vergelijk Eneco een beetje met Nuon. Dat energiebedrijf zou zich ook niet met de dagelijkse leiding van voetbalclub Vitesse bemoeien, maar dat liep ook anders.”
2.22. Eneco heeft bij UCI een aanvraag voor een Pro-Tourlicentie 2009 ingediend. Het daarvoor gebruikte (ongedateerde) stuk, een zogenaamd ‘UCI Protour 2009 licence application form for event organisers’, luidt onder meer als volgt.
Event Owner:
Entity name: Eneco B.V.
(…)
Duly represented by:
Name: [betrokkene 2]
(…)
Actual Event Organizer:
Name: Golazo Sports N.V.
(…)
Duly represented by:
Name: [betrokkene]
2.23. Gerechtsdeurwaarder E.B.H. Verdult heeft op verzoek van de stichting en ICSO op
15 september 2008 aan Eneco bevel gedaan om binnen twee dagen een bedrag van
€ 400.000,00 aan verbeurde dwangsommen te betalen ten behoeve van de stichting en ICSO. In dit dwangbevel is onder meer het volgende opgenomen.
dat rekwiranten hebben moeten constateren dat gerekwireerde zelf de licentie heeft aangevraagd voor de organisatie van de Tour 2009 en tevens gerekwireerde overleg heeft gevoerd met Bora om alleen afspraken te maken over de organisatie van de Tour 2009, waardoor gerekwireerde tweemaal in strijd handelt met het verbod en gerekwireerde aldus aan ieder van de rekwiranten een dwangsom verbeurd voor de som van € 200.000,00;
2.24. Tot op heden heeft UCI nog geen beslissing genomen op de licentieaanvragen van Eneco en de stichting met betrekking tot de organisatie van de Beneluxtour 2009 en verder.
3. Het geschil
in conventie
3.1. Eneco vordert na wijziging van eis dat:
primair
A. de tenuitvoerlegging van het vonnis door de stichting en ICSO bij wijze van (onder meer) de inning van dwangsommen wordt geschorst op grond van artikel 438 lid 2 Rv, totdat onherroepelijk vast is komen te staan dat Eneco de dwangsommen moet voldoen;
subsidiair
B. voor het geval Eneco onverhoopt zou worden veroordeeld tot betaling van dwangsommen, aan de uitvoerbaarheid van het vonnis de voorwaarde wordt verbonden dat de stichting en ICSO zekerheid stellen voor een bedrag van
€ 425.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, althans een zodanig
bedrag door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen, zodanig dat
overeenkomstig artikel 6:51 BW het bedrag waarvoor de stichting en ICSO
zekerheid dienen te stellen en de daarop vallende rente en kosten behoorlijk zijn
gedekt en dat Eneco daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen;
en voorts
C. de stichting en ICSO op straffe van een dwangsom worden gelast om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de escrow agent schriftelijk te instrueren het escrowbedrag, inclusief de daarop inmiddels gegenereerde rente, volledig aan Eneco uit te keren door storting op een door haar vooraf op te geven bankrekening, een en ander voor zover dit bedrag door Eneco reeds op de escrowrekening is gestort;
D. de stichting, ICSO en [gedaagde in conventie sub 3] op straffe van een dwangsom wordt verboden op enigerlei wijze de aanvraag van Eneco of een aan Eneco gelieerde (rechts)persoon voor de nieuwe UCI ProTourlicentie te dwarsbomen, onder meer door het doen van valse, althans onjuiste uitspraken tegenover de pers en andere derden;
E. de stichting, ICSO en [gedaagde in conventie sub 3] op straffe van een dwangsom wordt verboden op enigerlei wijze negatieve uitlatingen te doen over Eneco, een aan Eneco gelieerde (rechts)persoon of de Eneco Tour - of een hierop gelijkende naam, door Eneco (of een aan haar gelieerde (rechts)persoon) in Nederland en/of de Benelux te organiseren of te sponsoren wielerronde - in de media;
F. de stichting, ICSO en [gedaagde in conventie sub 3] op straffe van een dwangsom wordt verboden om enige afspraken met derden aan te gaan betreffende de Eneco Tour dan wel Benelux Tour 2009 en verder, tenzij en totdat de stichting een licentie daarvoor heeft ontvangen van de UCI;
G. de stichting, ICSO en [gedaagde in conventie sub 3] op straffe van een dwangsom wordt verboden op enigerlei wijze gebruik te maken van de naam ‘Eneco’ of ‘Eneco Tour’ bij de organisatie van (wieler)evenementen, zulks in de breedste zin van het woord;
H. [gedaagde in conventie sub 3] wordt verboden op enigerlei wijze conservatoire maatregelen te nemen voor enige vermeende vordering op Eneco of een aan Eneco gelieerde (rechts)persoon, verband houdende met de gebeurtenissen rondom de Eneco Tour 2007 en 2008;
I. de stichting, ICSO en [gedaagde in conventie sub 3] hoofdelijk worden veroordeeld om de kosten van dit geding binnen zeven dagen na het wijzen van dit vonnis aan Eneco te voldoen, onder de bepaling dat indien deze kosten niet binnen genoemde termijn zijn voldaan, hierover vanaf de 8e dag wettelijke rente is verschuldigd, alsmede de nakosten ten bedrage van € 131,00, dan wel, indien betekening van dit vonnis plaatsvindt, € 199,00 aan Eneco te voldoen.
3.2. Eneco legt samengevat het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.
De overwegingen in het vonnis van 3 januari 2007 laten er geen twijfel over bestaan dat het vonnis uitsluitend betrekking heeft op de oude UCI ProTourlicentie, die na afloop van de Eneco Tour 2008 is verlopen. Deze licentie was voor 50% eigendom van de stichting en voor 50% van BRRC en werd door de VOF geëxploiteerd. De licentie gaf de VOF het recht op de organisatie van de Eneco Tour in de jaren 2004 tot en met 2008. De verboden die in het vonnis zijn opgelegd hebben volgens Eneco dan ook geen werking ten aanzien van activiteiten die zien op de aanvraag van een nieuwe licentie voor 2009 en daarna en het opzetten van een nieuwe organisatiestructuur daarvoor. Van overtreding van het verbod onder 5.7 van het vonnis is dan ook geen sprake. Dit betekent ook dat voor zover er door Eneco reeds een bedrag is gestort op de escrowrekening, dit bedrag dient te worden teruggestort. Daarnaast proberen de stichting, ICSO en [gedaagde in conventie sub 3] de licentieaanvraag van Eneco voor de nieuwe licentie met alle mogelijke middelen te dwarsbomen. [gedaagde in conventie sub 3] heeft verschillende uitlatingen gedaan (waaronder in de pers) die schadelijk zijn voor Eneco en de Eneco Tour. Deze uitlatingen zijn tevens in strijd met de waarheid, waardoor bij de stakeholders van de Eneco Tour onduidelijkheid is ontstaan over de huidige situatie. Daarmee heeft [gedaagde in conventie sub 3] onrechtmatig gehandeld jegens Eneco. Ook is gebleken dat de stichting, ICSO en [gedaagde in conventie sub 3] namens de VOF verplichtingen zijn aangegaan met derden in verband met de organisatie van de Eneco Tour 2009 en 2010, zonder dat zij daarvoor een licentie hebben. Dit is eveneens onrechtmatig jegens Eneco. Ten slotte hebben de stichting, ICSO en [gedaagde in conventie sub 3] geen recht om de naam ‘Eneco’ en/of ‘Eneco Tour’ te gebruiken.
in voorwaardelijke reconventie
3.3. De stichting en ICSO vorderen in voorwaardelijke reconventie, namelijk indien en voor zover zou worden geoordeeld dat de handelwijze van Eneco niet in strijd is met het vonnis van 3 januari 2007, dat:
primair
1. Eneco wordt verboden om op welke wijze dan ook in Nederland en in België, althans in Nederland, direct of indirect activiteiten te ondernemen die gericht zijn op het zelfstandig of samen met anderen, althans samen met de vennootschap naar Belgisch recht Golazo Sports N.V. en/of andere partijen die met Bora/BRRC vereenzelvigd kunnen worden, aanvragen en/of exploiteren van een licentie voor het organiseren van een wielerronde;
2. Eneco wordt veroordeeld om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis schriftelijk aan UCI mede te delen dat zij haar aanvraag voor een licentie voor de organisatie van een wielerronde onvoorwaardelijk intrekt, met de bepaling dat Eneco gehouden is van deze schriftelijke mededeling aan UCI binnen die termijn een afschrift aan de stichting en ICSO te verstrekken;
3. Eneco wordt verboden zich alleen of samen met anderen bij belanghebben, zoals gemeentebesturen, sponsoren, wielerploegen en dergelijke, te presenteren als partij die voornemens is en/of bevoegd is/zou zijn om een wielerronde te organiseren en dat Eneco wordt verboden de vaste relaties welke de stichting en ICSO onderhouden met gemeentebesturen, sponsoren, wielerploegen en dergelijke, systematisch direct of indirect te benaderen ter zake een door haar te organiseren wielerronde;
subsidiair
4. Eneco wordt verboden om op welke wijze dan ook in Nederland en in België, althans in Nederland, direct of indirect activiteiten te ondernemen die gericht zijn op het zelfstandig of samen met anderen, althans samen met de vennootschap naar Belgisch recht Golazo Sports N.V. en/of andere partijen die met Bora/BRRC vereenzelvigd kunnen worden, aanvragen en/of exploiteren van een licentie voor het organiseren van een wielerronde in week 34 van enig kalenderjaar;
5. Eneco wordt veroordeeld om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis schriftelijk aan UCI mede te delen dat zij haar aanvraag voor een licentie voor de organisatie van een wielerronde in week 34 onvoorwaardelijk intrekt, met de bepaling dat Eneco gehouden is van deze schriftelijke mededeling aan UCI binnen die termijn een afschrift aan de stichting en ICSO te verstrekken;
6. Eneco wordt verboden zich alleen of samen met anderen bij belanghebben, zoals gemeentebesturen, sponsoren, wielerploegen en dergelijke, te presenteren als partij die voornemens is en/of bevoegd is/zou zijn om een wielerronde in week 34 te organiseren en dat Eneco wordt verboden de vaste relaties welke de stichting en ICSO onderhouden met gemeentebesturen, sponsoren, wielerploegen en dergelijke, systematisch direct of indirect te benaderen ter zake een door haar in week 34 te organiseren wielerronde;
meer subsidiair
7. een voorziening wordt getroffen die de voorzieningenrechter oordelend in goede justitie in redelijkheid aangewezen acht;
en voorts
8. Eneco wordt verboden op enigerlei wijze negatieve uitlatingen te doen over de stichting en/of ICSO in de media, aan UCI en/of aan derden, waaronder, maar niet uitsluitend, de uitlating dat de financiële positie van de stichting en/of ICSO ‘slecht’ zou zijn;
een en ander telkens op straffe van een dwangsom;
9. Eneco wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.4. De stichting en ICSO leggen het volgende aan hun vorderingen ten grondslag.
Vaststaat dat de stichting met uitsluiting van Bora en BRRC gerechtigd is om in week 34 een wielerronde te organiseren. Eneco is daarvan op de hoogte. Door niettemin samen met Bora en BRRC, althans partijen die met deze vennootschappen vereenzelvigd moeten worden (Golazo), een licentie aan te vragen voor de Beneluxronde, profiteert Eneco van de wanprestatie van Bora en/of BRRC of aan hen of hun bestuurders gelieerde vennootschappen. Dit is onrechtmatig jegens de stichting en ICSO omdat de stichting rechthebbende is van de Ronde van Nederland. Zij heeft de afgelopen 40 jaar een netwerk van contacten opgebouwd, die Eneco zich wil toe-eigenen. Voorts zijn de stichting en ICSO reeds verplichtingen aangegaan voor de Beneluxronde van 2009 met medeweten en instemming van Bora. Eneco is bovendien als sponsor zeer betrokken geweest bij de organisatie van de Beneluxronde. Zij is op de hoogte van de onderlinge afspraken die de bij de organisatie betrokken partijen hebben gemaakt. Eneco probeert in de plaats van sponsor als organisator te acteren en presenteert zich naar buiten toe als eigenaar van de wielerronde terwijl zij dat niet is. In de licentieovereenkomst is in artikel 5 duidelijk bepaald dat partijen uitsluitend gezamenlijk een nieuwe licentie mogen aanvragen. De stichting en ICSO zijn er derhalve steeds vanuit gegaan dat zij samen met BRRC de licentie voor de jaren 2009 en volgende zouden aanvragen. Zij hebben daartoe ook voorbereidingen getroffen en overleg gevoerd. Eerst op 8 juli 2008, twee dagen voordat de termijn verstreek om bij UCI een licentieaanvraag in te dienen, heeft BRRC aangegeven dat zij met Eneco en dus zonder de stichting een licentie zou aanvragen. Daarmee is BRRC in schuldeisersverzuim geraakt en kan de stichting niet langer worden gehouden aan de in de licentieovereenkomst vastgelegde afspraken.
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
3.5. De stichting, ICSO, [gedaagde in conventie sub 3] en Eneco voeren op de vorderingen van de ander(en) gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van Eneco.
4.2. De vraag die in het kader van de primaire vordering (A) van Eneco dient te worden beantwoord is, of Eneco het onder 5.7 opgenomen verbod van het kort gedingvonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 3 januari 2007 heeft overtreden en dus dwangsommen heeft verbeurd. Daarbij is van belang dat het niet aan de voorzieningenrechter is om de rechtsverhouding tussen partijen zelfstandig opnieuw te beoordelen. Hij dient zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter doel en strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (vergelijk Hoge Raad 19 januari 2007, NJ 2007, 59 en Hoge Raad 15 november 2002, NJ 2004, 410).
4.3. In dit verband moet allereerst worden geconstateerd dat het Eneco bij genoemd
vonnis onder 5.7 is verboden om actief bij te dragen aan de exploitatie van de licentie voor de organisatie van de Eneco Tour door Bora en BRRC buiten het verband van de VOF. Het is Bora en BRRC onder 5.1 van het vonnis verboden om direct of indirect activiteiten te ondernemen buiten verband van de VOF en om activiteiten in Nederland te ondernemen binnen verband van de VOF, zolang als de VOF exclusief is gerechtigd om de licentie te exploiteren, voor zover die activiteiten kunnen worden opgevat als het exploiteren van de licentie tot het organiseren van de Eneco Tour.
4.4. Daarnaast is van belang hetgeen de voorzieningenrechter in het vonnis onder met name 4.5, 4.7, 4.15 en 4.16 heeft overwogen, zoals hiervoor onder 2.15 van de vaststaande feiten is weergegeven. De essentie daarvan is dat de VOF, zolang zij bestaat, exclusief is gerechtigd tot het exploiteren van de licentie en dat alleen zij daarom het nodige mag doen met het oog op de organisatie van de Eneco Tour. Om die reden is aan Bora en BRRC een verbod opgelegd om activiteiten te verrichten buiten het verband van de VOF en om activiteiten in Nederland te verrichten binnen het verband van de VOF. Daarbij is dit verbod wel in tijd beperkt; zij geldt namelijk zolang de VOF exclusief is gerechtigd om de licentie te exploiteren. Omdat Eneco als hoofdsponsor vanaf het ontstaan van de Eneco Tour nauw betrokken is geweest bij en op de hoogte is geweest van de samenwerking tussen de stichting en ICSO enerzijds en Bora en BRRC anderzijds, is aan Eneco een verbod opgelegd om zich actief te bemoeien met de exploitatie van de licentie buiten het verband van de VOF door Bora en/of BRRC.
4.5. De onderdelen 5.1 en 5.7 van het dictum van het vonnis, in onderlinge samenhang bezien met de hiervoor reeds genoemde overwegingen van datzelfde vonnis, moeten voorshands geoordeeld dan ook zo worden begrepen dat het aan Eneco opgelegde verbod afhankelijk is van de (contractuele) verplichtingen van Bora en BRRC. Die verplichtingen gelden echter zolang de VOF exclusief is gerechtigd om de licentie te exploiteren. Vaststaat dat de licentie in 2004 door UCI voor vier jaren, voor vier edities van de Eneco Tour, te weten 2005, 2006, 2007 en 2008, aan de stichting en BRRC is verstrekt. Het vonnis ziet dus slechts op edities van de Eneco Tour waarvoor de licentie is verleend en niet op toekomstige edities. Gelet op de overwegingen 4.15 en 4.16 van het vonnis kan niet worden aangenomen dat de voorzieningenrechter heeft beoogd Eneco een verbod op te leggen dat voor een langere periode zou gelden dan het verbod dat is opgelegd aan Bora en BRRC.
4.6. De stichting en ICSO verwijten Eneco allereerst dat zij zelf de licentie heeft aangevraagd voor de organisatie van de Tour 2009. De omstandigheid dat dit is gebeurd voordat de oude licentie is verlopen doet er niet aan af dat dit overduidelijk ziet op een (eventuele) toekomstige licentie. Van actieve bemoeienis met de exploitatie van de huidige licentie buiten het verband van de VOF door Bora en/of BRRC is geen sprake. Het aanvragen van een nieuwe licentie valt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet onder het opgelegde verbod. Ditzelfde kan vooralsnog worden gezegd van het tweede verwijt van de stichting en ICSO aan Eneco, namelijk dat Eneco overleg heeft gevoerd met Bora om afspraken te maken over de organisatie van de Tour 2009. Het gaat hier om overleg ten aanzien van een in de toekomst te organiseren wielerronde. Dergelijk overleg valt evenwel niet onder het opgelegde verbod. Een en ander leidt tot de conclusie dat Eneco het aan haar opgelegde verbod niet heeft overtreden, zodat zij evenmin dwangsommen heeft verbeurd. De primaire vordering (A) zal dan ook worden toegewezen. De subsidiaire vordering (B) behoeft daarmee geen bespreking.
4.7. Met betrekking tot de onder 3.1 weergegeven vordering C wordt het volgende overwogen. Ter zitting is door Eneco onbetwist gesteld dat zij op korte termijn, zeer vermoedelijk voordat dit vonnis wordt gewezen, als uitvloeisel van het in r.ov. 2.23 genoemde verzoek van de deurwaarder een bedrag van € 425.000,00 zal storten op een escrowrekening ten name van Derdengelden Hekkeman Notarissen, waarbij notaris mr. M.J.J. de Wit fungeert als escrow agent. Nu hiervoor reeds voorshands is geoordeeld dat Eneco het aan haar opgelegde verbod niet heeft overtreden en dat zij derhalve evenmin dwangsommen heeft verbeurd, dient dit bedrag, voor zover het door Eneco op de escrowrekening is gestort, door de stichting en ICSO te worden teruggestort. In zoverre zal deze vordering dan ook worden toegewezen, te meer nu van een restitutierisico aan de zijde van Eneco niet is gebleken. De ten behoeve van deze vordering gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.8. Met betrekking tot de onder 3.1 weergegeven vordering D wordt het volgende overwogen. Deze vordering ziet - kort gezegd - op een verbod voor de stichting, ICSO en [gedaagde in conventie sub 3] om de aanvraag van Eneco voor de nieuwe licentie te dwarsbomen. Eneco stelt hiertoe dat [gedaagde in conventie sub 3] verschillende uitlatingen heeft gedaan, waaronder in de pers, die schadelijk zijn voor Eneco en de Eneco Tour. Eneco doelt hierbij met name op de aan [gedaagde in conventie sub 3] toegeschreven uitspraken in een artikel in het Algemeen Dagblad (zie 2.21) en zijn uitspraken in de brief van 22 juli 2008 aan Eneco (zie 2.19), die Eneco als ‘chantage’ betiteld. Daarnaast wijst Eneco erop dat de stichting, ICSO en [gedaagde in conventie sub 3] namens de VOF verplichtingen zijn aangegaan met derden in verband met de organisatie van de Eneco Tour 2009 en 2010, zonder dat zij daarvoor een licentie hebben.
4.9. Vaststaat dat er tussen partijen op tal van punten sprake is van aanzienlijke meningsverschillen, waarbij over en weer scherpe en kritische woorden worden gebezigd. In dat licht dient naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook de brief van [gedaagde in conventie sub 3] van 22 juli 2008 te worden bezien. Voorshands geoordeeld is evenwel onvoldoende gebleken dat er in het kader van die meningsverschillen sprake is van onrechtmatige gedragingen door de stichting, ICSO en/of [gedaagde in conventie sub 3]. Met name is niet gebleken dat zij stelselmatig uitspraken hebben gedaan die Eneco zwartmaken of dwarsbomen bij het aanvragen van een nieuwe licentie. Daarbij komt dat [gedaagde in conventie sub 3] betwist dat hij uitspraken heeft gedaan zoals opgenomen in het artikel in het Algemeen Dagblad. Volgens [gedaagde in conventie sub 3] is het bewuste artikel voorafgaand aan publicatie ook nooit aan hem voorgelegd. In dit licht bezien is de enkele stelling van Eneco, dat [gedaagde in conventie sub 3] die uitspraken wel heeft gedaan, onvoldoende om als juist te kunnen worden aanvaard. Dat de stichting, ICSO en [gedaagde in conventie sub 3] namens de VOF verplichtingen zijn aangegaan met derden in verband met de organisatie van de Eneco Tour 2009 en 2010, zonder dat zij daarvoor een licentie hebben, kan te zijner tijd eventueel leiden tot een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van de stichting, ICSO en [gedaagde in conventie sub 3] jegens die derden, maar leidt vooralsnog niet tot een onrechtmatige daad jegens Eneco. Immers, niet valt in te zien, althans niet is onderbouwd, hoe dergelijke afspraken met derden kunnen leiden tot het dwarsbomen van de licentieaanvraag van Eneco. Een en ander leidt tot de conclusie dat deze vordering zal worden afgewezen.
4.10. Met betrekking tot de onder 3.1 weergegeven vordering E wordt het volgende overwogen. Deze vordering ziet - kort gezegd - op een verbod voor de stichting, ICSO en [gedaagde in conventie sub 3] om op enigerlei wijze negatieve uitlatingen te doen over Eneco in de media. Voorshands geoordeeld is deze vordering in te ruime bewoordingen geformuleerd - en daarmee in strijd met de vrijheid van meningsuiting - om te kunnen worden toegewezen. Het is niet denkbeeldig dat toewijzing daarvan leidt tot executieproblemen. Negatieve uitlatingen kunnen onder omstandigheden wel onrechtmatig zijn, maar dat is niet per definitie het geval. Nu Eneco bovendien geen concrete feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de stichting, ICSO en/of [gedaagde in conventie sub 3] onnodig krenkende uitlatingen jegens Eneco zullen gaan doen, dient deze vordering te worden afgewezen.
4.11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de onder 3.1 weergegeven vordering E, dient ook de onder 3.1 weergegeven vordering F te worden afgewezen. Deze vordering, die ziet op een verbod voor de stichting, ICSO en [gedaagde in conventie sub 3] om enige afspraken met derden aan te gaan betreffende de Eneco Tour dan wel Benelux Tour 2009 en verder, tenzij en totdat de stichting een licentie daarvoor heeft ontvangen van UCI, is in te algemene bewoordingen geformuleerd. Het maken van afspraken met derden is op zichzelf niet onrechtmatig. Dat er in dit geval wel sprake is van onrechtmatige gedragingen jegens Eneco door de stichting, ICSO en/of [gedaagde in conventie sub 3], heeft Eneco onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.12. Met betrekking tot de onder 3.1 weergegeven vordering G wordt het volgende overwogen. Deze vordering ziet - kort gezegd - op een verbod voor de stichting, ICSO en [gedaagde in conventie sub 3] om op enigerlei wijze gebruik te maken van de naam ‘Eneco’ of ‘Eneco Tour’ bij de organisatie van (wieler)evenementen. Niet in geschil is dat de rechten van de naam ‘Eneco’ en ‘Eneco Tour’ bij Eneco liggen. Zij heeft dan ook een gerechtvaardigd belang om deze rechten te beschermen. Uit de door Eneco overgelegde stukken kan worden afgeleid dat het vooralsnog niet is uitgesloten dat de naam ‘Eneco’ of ‘Eneco Tour’ zal worden gebezigd door de stichting, ICSO en/of [gedaagde in conventie sub 3]. Daarbij wordt met name gewezen op productie 9, een stuk van Stichting Wieler Promotie Amersfoort over de ‘Individuele- tevens eindrit Eneco Tour 2009 in Amersfoort’. Voorts heeft [gedaagde in conventie sub 3] ter zitting aangegeven de naam ‘Eneco’ helemaal niet meer te willen gebruiken. Onder deze omstandigheden kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het gevorderde verbod worden toegewezen. De ten behoeve van deze vordering gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd
4.13. De onder 3.1 weergegeven vordering H zal worden afgewezen. Een dergelijk verbod (op het nemen van conservatoire maatregelen) kan bezwaarlijk worden gegeven, nu de wet de mogelijkheid opent daartoe aan de bevoegde voorzieningenrechter verlof te vragen. Bovendien heeft Eneco deze vordering niet nader onderbouwd. Ten slotte valt in dit stadium niet uit te sluiten dat [gedaagde in conventie sub 3] een gerechtvaardigde vordering op Eneco heeft.
4.14. Aangezien Eneco, de stichting en ICSO op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van dit kort geding tussen hen worden gecompenseerd. Eneco zal ten aanzien van [gedaagde in conventie sub 3] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De meest relevante toe te wijzen vordering van Eneco, tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 3 januari 2007 en de daarmee gepaard gaande toe te wijzen vordering tot (eventuele) terugbetaling van het escrowbedrag, richt zich immers niet tot [gedaagde in conventie sub 3], maar alleen tot de stichting en ISCO. De kosten aan de zijde van [gedaagde in conventie sub 3] worden begroot op:
- vast recht € 254,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.070,00
in voorwaardelijke reconventie
4.15. Nu hiervoor onder 4.6 is overwogen dat Eneco het aan haar opgelegde verbod niet heeft overtreden, zodat zij evenmin dwangsommen heeft verbeurd, dienen de vorderingen in voorwaardelijke reconventie van de stichting en ICSO ook te worden beoordeeld.
4.16. Het primair onder 1 gevorderde ziet - kort gezegd - op een verbod voor Eneco om op welke wijze dan ook in Nederland en in België activiteiten te ondernemen die gericht zijn op het zelfstandig of samen met anderen, althans samen met partijen die met Bora/BRRC vereenzelvigd kunnen worden, aanvragen en/of exploiteren van een licentie voor het organiseren van een wielerronde. De vraag die gelet op de stellingen van de stichting en ICSO in dit kader allereerst dient te worden beantwoord is, of BRRC door de stichting en ICSO gehouden kan worden aan de verplichting die is opgenomen in artikel 5 van de licentieovereenkomst (zie 2.5). Dit artikel bepaalt namelijk dat partijen (de stichting en BRRC) nadat de geldigheidsduur van de licentie is verstreken, “opnieuw uitsluitend gezamenlijk een licentieaanvraag doen” met betrekking tot de Beneluxtour. Indien voormelde vraag bevestigend moet worden beantwoord, is van belang te beoordelen of BRRC jegens de stichting toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van deze verplichting, nu vaststaat dat zij niet tezamen met de stichting een nieuwe licentie heeft aangevraagd. Indien ook deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, dient ten slotte te worden beoordeeld of Eneco onrechtmatig profiteert van de toerekenbare tekortkoming van BRRC, door samen met Golazo een licentie aan te vragen/te exploiteren.
4.17. Voorop wordt gesteld dat de verstandhouding tussen de stichting en BRRC al geruime tijd slecht is. Dit volgt onmiskenbaar uit de grote hoeveelheid door partijen in het geding gebrachte stukken, alsmede uit hetgeen zij ter zitting hebben verklaard. Vooralsnog is voldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van een ernstige vertrouwensbreuk in de relatie tussen de stichting en ICSO enerzijds en BRRC en Bora anderzijds. Voorts is van belang dat zowel Eneco als de stichting ieder afzonderlijk bij UCI een licentieaanvraag hebben ingediend voor de Beneluxtour 2009 tot en met 2012. In een op 3 augustus 2008 uitgegeven persbericht (zie 2.20) wordt door [gedaagde in conventie sub 3] namens de stichting ook bevestigd dat de samenwerking met Eneco na zeven jaren eindigt en dat de stichting met een andere Belgische partner zal gaan samenwerken.
4.18. Met inachtneming van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat in het kader van dit kort geding niet zonder meer kan worden aangenomen dat BRRC in redelijkheid jegens de stichting en ICSO is gehouden uitsluitend met hen een licentie aan te vragen. De tekst van de licentieovereenkomst voorziet niet in de situatie dat de wil of vertrouwensbasis tot samenwerking tussen partijen is ontvallen, terwijl voorshands niet kan worden aangenomen dat de vertrouwensbreuk louter of met name aan BRRC is toe te schrijven en dat alleen zij de gevolgen daarvan moet dragen. In die omstandigheden kan voorshands niet worden aangenomen dat de stichting en ICSO zich in redelijkheid op het niet gezamenlijk aanvragen van een licentie door BRRC kunnen beroepen. Laat staan dat vooralsnog kan worden geconcludeerd dat Eneco jegens de stichting en ICSO onrechtmatig van een tekortkoming van BRRC op dit punt profiteert door samen met Golazo te opteren voor een licentie. Daartoe zal nader onderzoek nodig zijn waartoe in deze procedure geen ruimte is.
4.19. Resteert in dit verband de vraag of de stichting anderszins dusdanig sterke rechten heeft op het organiseren van de Beneluxtour dat het gerechtvaardigd is een verbod zoals gevorderd aan Eneco op te leggen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval. In dit kort geding is niet met voldoende mate van zekerheid komen vast te staan dat de rechten van de stichting op het organiseren van de Beneluxtour zo sterk zijn dat UCI de op die Beneluxtour betrekking hebbende licentie niet rechtmatig aan een ander dan de stichting kan toekennen. Nog daargelaten dat het aanvragen van een licentie voor het organiseren van een wielerronde op zichzelf nog geen inbreuk oplevert op de (eventuele) rechten van de stichting. Voorshands kan immers als uitgangspunt genomen worden dat het UCI vrijstaat om op basis van de voor haar geldende reglementen te bepalen aan wie zij de licentie toekent en dat degene aan wie de licentie aldus wordt toebedeeld daarvan in beginsel gebruik mag maken. Om op dit punt definitief uitsluitsel te krijgen is nader onderzoek noodzakelijk, waarvoor in dit kort geding geen ruimte is. Hiervoor geldt dat een bodemprocedure daarvoor de geëigende weg is. Het primair onder 1 gevorderde zal dan ook worden afgewezen.
4.20. Het primair onder 2 gevorderde, dat ziet op een veroordeling van Eneco om schriftelijk aan UCI mede te delen dat zij haar aanvraag voor een licentie voor de organisatie van een wielerronde onvoorwaardelijk intrekt, kan met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen niet worden toegewezen.
4.21. Het primair onder 3 gevorderde ziet - kort gezegd - op een verbod voor Eneco om zich bij belanghebben, zoals gemeentebesturen, sponsoren en wielerploegen, te presenteren als partij die voornemens is en/of bevoegd is/zou zijn om een wielerronde te organiseren, alsmede op een verbod aan Eneco om de vaste relaties die de stichting en ICSO onderhouden met gemeentebesturen, sponsoren en wielerploegen, systematisch direct of indirect te benaderen ter zake een door haar te organiseren wielerronde.
4.22. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het een ieder in beginsel vrij staat om een wielerronde te organiseren. In zoverre is deze vordering dan ook in te algemene bewoordingen geformuleerd om te kunnen worden toegewezen. Het systematisch benaderen door Eneco van vaste relaties van de stichting en ICSO kan onder omstandigheden onrechtmatig zijn, maar dat van een dergelijke systematische benadering sprake is, is in dit kort geding onvoldoende gebleken. Overigens zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die een grond kunnen opleveren om de verboden zoals hier gevorderd aan Eneco op te leggen. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.23. Het subsidiair onder 4, 5 en 6 gevorderde betreft in hoofdzaak dezelfde vorderingen als het primair onder 1, 2 en 3 gevorderde, met dien verstande dat de subsidiaire vorderingen specifiek zien op het organiseren van een wielerronde en de daarvoor aan te vragen licentie in week 34 van enig kalenderjaar.
4.24. Partijen verschillen van mening over de vraag of de stichting een exclusief recht heeft om in week 34 van ieder jaar een wielerronde te organiseren. Volgens de stichting en ICSO is dat het geval. De stichting en BRRC hebben daarover in het verleden afspraken gemaakt, hetgeen bijvoorbeeld blijkt uit enkele door de stichting en ICSO overgelegde brieven aan UCI (productie B en C van de stichting en ICSO, zie 2.2 en 2.9). UCI heeft de stichting daarop als “eigenaar” van het evenement aanmerkt en daarmee, zo begrijpt de voorzieningenrechter de stellingen van de stichting en ICSO, haar rechten op week 34 erkend. Eneco betwist gemotiveerd deze stellingen van de stichting en ICSO.
4.25. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het UCI die uiteindelijk bepaalt wanneer de verschillende onder haar auspiciën georganiseerde wielerrondes en eendaagse wedstrijden in een jaar worden verreden. Dit blijkt ook uit het e-mailbericht van 8 januari 2007 van de heer A. Rumpf, UCI ProTour Manager (zie 2.17). Niet in geschil is dat UCI de wielerkalender voor 2009 inmiddels heeft vastgesteld. Daarop is aangegeven dat in week 34 de Beneluxtour zal worden verreden. UCI heeft echter nog niet bepaald aan wie de licentie voor dit evenement toekomt, aan Eneco of de stichting. Voor zover echter de stelling van de stichting en ICSO juist is dat UCI haar exclusieve rechten op week 34 heeft erkend, zal zij dat bij het toekennen van de licentie tot uitdrukking brengen. Daarmee is dan de noodzaak van het gevraagde verbod ontvallen. Voor zover UCI dat recht niet erkent, ontbreekt de basis om tot het gevorderde verbod te komen, nu zoals overwogen, vooralsnog kan worden aangenomen dat het UCI is die de wielerkalender bepaalt. Deze kort gedingprocedure leent zich er niet voor om een dergelijke erkenning door UCI alsnog af te dwingen. Voor zover de stichting en ICSO stellen dat hun recht op “week 34” zo sterk is dat zij ook onafhankelijk van (de erkenning van) UCI het exclusieve recht hebben om in week 34 een wielerronde te organiseren, wordt deze stelling als onvoldoende gemotiveerd verworpen. Zoals overwogen staat het in beginsel een ieder vrij om in Nederland een wielerronde te organiseren. De stichting en ICSO hebben niet onderbouwd waarop een algemeen afdwingbaar monopolie op een wielerronde in de desbetreffende week kan worden gebaseerd.
4.26. Voor zover de stichting en ICSO stellen dat de afspraken die zij met BRRC hebben gemaakt over hun recht op “week 34” het gevorderde verbod rechtvaardigen, overweegt de voorzieningenrechter dat geen geschilpunt is dat Eneco bij die afspraken geen partij is. Zij kan dus ook niet aan die afspraken worden gehouden. Dat Eneco als sponsor betrokken is geweest bij de Beneluxtour doet daaraan niet af. Dat Golazo, volgens de stellingen van de stichting en ICSO, vereenzelvigd kan worden met BRRC en daarom wel aan die afspraken gehouden kan worden, betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter nog niet dat de samenwerking met Golazo bij de licentieaanvraag en de eventuele organisatie van een wielerronde in week 34 een onrechtmatige daad oplevert. Het is in eerste instantie Golazo/BRRC zelf die daarop moet worden aangesproken. Vooralsnog is niet aannemelijk geworden dat Eneco door de enkele samenwerking met Golazo onrechtmatig van diens - gestelde - tekortkoming profiteert.
4.27. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er vooralsnog geen grond bestaat om aan Eneco een verbod op te leggen tot het ondernemen van activiteiten die gericht zijn op het aanvragen en/of exploiteren van een licentie voor het organiseren van een wielerronde in week 34 van enig kalenderjaar en het daartoe benaderen van belanghebbenden zoals gemeentebesturen, sponsoren en wielerploegen. Het subsidiair onder 4, 5 en 6 gevorderde zal dan ook worden afgewezen.
4.28. Voor het treffen van een andere, in goede justitie te bepalen voorziening (het meer subsidiair gevorderde onder 7), ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Deze vordering is bovendien op geen enkele wijze nader onderbouwd en zal dan ook worden afgewezen.
4.29. Ten slotte vorderen de stichting en ICSO onder 3.3. sub 8 een verbod voor Eneco om op enigerlei wijze negatieve uitlatingen te doen over de stichting en/of ICSO in de media, aan UCI en/of aan derden. Evenals in conventie met betrekking tot de onder 3.1 weergegeven vordering E is overwogen, is de voorzieningenrechter ten aanzien van de onderhavige vordering voorshands van oordeel dat deze in te ruime bewoordingen is geformuleerd om te kunnen worden toegewezen. Het is niet denkbeeldig dat toewijzing daarvan leidt tot executieproblemen. Daarnaast speelt een rol dat negatieve uitlatingen niet per definitie onrechtmatig zijn. Een verbod op negatieve uitlatingen dient dan ook te worden gerechtvaardigd door bijkomende omstandigheden. De stichting en ICSO hebben vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat van dergelijke omstandigheden sprake is. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.30. De stichting en ICSO zullen als de in voorwaardelijke reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Eneco wordt begroot op:
- salaris procureur € 408,00 (factor 0,5 x tarief € 816,00)
Totaal € 408,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1. schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van 3 januari 2007 door de stichting en ICSO, totdat onherroepelijk vast is komen te staan dat Eneco de dwangsommen moet voldoen;
5.2. gelast de stichting en ICSO om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de escrow agent schriftelijk te instrueren het escrowbedrag, inclusief de daarop inmiddels gegenereerde rente, volledig aan Eneco uit te keren door storting op een door haar vooraf op te geven bankrekening, een en ander slechts voor zover dit bedrag door Eneco reeds op de escrowrekening is gestort;
5.3. veroordeelt de stichting en ICSO om, ingeval zij na betekening van dit vonnis in gebreke mochten blijven aan de onder 5.2. weergegeven veroordeling te voldoen, aan Eneco een dwangsom te betalen van € 50.000,00 per dag dat de stichting en ICSO hiermee in gebreke blijven, echter met een maximum van € 450.000,00;
5.4. verbiedt de stichting, ICSO en [gedaagde in conventie sub 3] om op enigerlei wijze gebruik te maken van de naam ‘Eneco’ of ‘Eneco Tour’ bij de organisatie van (wieler)evenementen, zulks in de breedste zin van het woord;
5.5. veroordeelt de stichting, ICSO en [gedaagde in conventie sub 3] om, ingeval zij na betekening van dit vonnis het onder 5.4. weergegeven verbod overtreden, aan Eneco een dwangsom te betalen van € 10.000,00 per overtreding, echter met een maximum van € 500.000,00;
5.6. compenseert de proceskosten tussen Eneco, de stichting en ICSO, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
5.7. veroordeelt Eneco in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in conventie sub 3] tot op heden begroot op € 1.070,00;
5.8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9. wijst het meer of anders gevorderde af;
in voorwaardelijke reconventie
5.10. wijst de vorderingen af;
5.11. veroordeelt de stichting en ICSO in de proceskosten, aan de zijde van Eneco tot op heden begroot op € 408,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren op 21 oktober 2008.